Hoe zou Jezus willen dat we Kerstmis vieren?

 

Hoe zou Jezus willen dat we Kerstmis vieren?


Als Jezus terug kon komen en zien hoe wij Kerstmis vieren, wat zou hij er dan van vinden?
Wat zou de nederige timmerman uit Nazareth denken van al deze lofbetuigingen op zijn geboorte?
Wat zou hij vinden van de geschenken, de kerstliederen en de feesten?
Wat zou hij vinden van de commerciële aspecten rond Kerstmis?
Zou hij zelfs willen dat we Kerstmis vieren, en zo ja, hoe dan?

We zouden eindeloos kunnen speculeren over de antwoorden op deze vragen. Maar als je gelooft dat Jezus Een cursus in wonderen schreef, dan zijn de antwoorden niet zo mysterieus. Want in de Cursus bespreekt hij de viering van Kerstmis specifiek, in het Tekstboek, hoofdstuk 15, paragrafen X en XI, waaruit alle citaten afkomstig zijn. Hij besteedt geen tijd en aandacht aan het bekritiseren van onze huidige manier van Kerstmis vieren. Het enige wat hij zegt is: “Maar je weet niet hoe je dit moet doen” (T15.X.1:6), en legt dan zijn idee uit over hoe we het zouden moeten vieren, een idee dat letterlijk geen enkele gelijkenis vertoont met hoe wij het nu vieren.

Om zijn opvatting te kunnen begrijpen, moeten we eerst een basisconcept creëren. Volgens Jezus hebben we liefde en angst totaal verward, het zijn twee concepten die elkaar uitsluiten. In onze ogen staat liefde gelijk aan het brengen van offers voor onze geliefden. En dat is precies wat we van hen verwachten, toch? We verwachten dat ze hun liefde tonen door zich voor ons op te offeren, door tijd en energie en passie en geld aan ons te besteden. Maar opoffering houdt verlies in en dus is de eis dat onze geliefden zich voor ons opofferen gelijk aan de eis dat ze iets verliezen omwille van ons.

Als dat liefde is, dan moet liefde afkomstig zijn van aanval en angst. “Elke vorm zal worden herkend als niets anders dan een dekmantel voor het ene idee dat achter alle schuilgaat: dat liefde een offer eist, en daardoor hand in hand gaat met aanval en angst” (T15.X.6:7) Intens liefhebben betekent op deze manier dan dat je leeggezogen wordt. Geen wonder dat we vluchten voor de liefde. Deze trieste stand van zaken geeft aanleiding tot een ondubbelzinnige uitspraak van Jezus: “Jij die gelooft dat een offer liefde is, dient te leren dat een offer afscheiding van liefde is” (T15.XI.4:1)

Jezus zegt dat deze verwarring van liefde en opoffering feitelijk de basis is van ons geloof inde afscheiding van God. Als we geloven dat liefde een opoffering vereist, zullen we van nature aannemen dat Gods absolute Liefde ons volledig zal verslinden, “want totale liefde zou een totaal offer eisen” (T15.X.7:2). Met een ‘totaal offer’ bedoeld Jezus uiteraard het opgeven van het ego. Daarom hebben we in het prille begin, toen we geloofden in de afscheiding, ons van Gods Liefde afgesloten, om te voorkomen dat we helemaal opgeslokt zouden worden. We hebben ook de Hemel buitengesloten, inclusief al onze broeders. We verloren ons bewustzijn van de eenheid met de werkelijkheid, om zo onszelf te beschermen tegen wat we zagen als ‘het verslindende vuur van de liefde’.

Met als resultaat dat we ons helemaal alleen voelen, “incompleet en eenzaam” (T15.XI.4:8). Wat hadden we anders verwacht? En toch is het laatste wat we willen toegeven het feit dat we dit onszelf hebben aangedaan. Dat zou vreselijk aanvoelen. En dus proberen we in plaats daarvan de schuld in de schoenen van onze broeders te schuiven: We geloven liever dat zij ons in deze toestand van incompleetheid en eenzaamheid hebben gebracht. Ze hebben ons de eenheid met het “Al” ontnomen. En dat deden ze door al hun eisen voor opoffering, door al hun verwachtingen om hen het bewijs van onze liefde te geven en door ons uit te putten tot we niets meer overhielden. Dit deden ze met hun verstikkende liefde. Ze ontnamen ons elk gevoel van verlossing dat we hadden en het werd vervangen door een nietszeggende leegte. Althans zo denken wij erover.

De enige logische reactie lijkt nu om hen de liefde te ontnemen, de liefde waarvan we denken dat zij die van ons gestolen hebben. Dus stellen we zo nodig ook zelf onze eisen. We geloven dat wanneer we genoeg gewillige partners kunnen vinden en hen met succes onder druk kunnen zetten om zich op te offeren voor ons, we weer van liefde vervuld zullen worden. Hoewel dit een daad van ontnemen is, voelen we ons eerlijk gezegd toch gerechtvaardigd. De Cursus zegt dat zolang je jezelf als slachtoffer van opoffering beschouwt, je je gerechtvaardigd zult voelen in het opofferen van anderen (T15.XI.5:2).

We vinden het vreselijk om de eisen die we aan anderen stellen toe te geven. We geven vaak niet toe dat die eisen er zijn, zelfs als ze duidelijk wrijving veroorzaken. Of we noemen ze gewoonweg ‘verwachtingen’. Ofwel zien we ze als ‘volledig gerechtvaardigd’, op anderen geplaatst door onze behoeften in die situatie, of we rechtvaardigen ze door te zeggen dat we zelf ook behoeften hebben. We willen gewoon niet toegeven hoeveel opoffering we van anderen eisen.

Onze eisen zijn zelden groter en moeilijker te ontcijferen dan in de kerstperiode. We verwachten van onze ‘dierbaren’ dat ze deze tijd met 'ons' delen, in plaats van met anderen, en dat ze ons de juiste cadeaus geven. We eisen ook dat ze in deze periode van het jaar het pijnlijke verleden opzijzetten en voor één dag bij ons blijven in de tijdloze, rooskleurige gloed van het perfect geënsceneerde familieportret. In wezen verwachten we dat ze voor deze ene dag voldoen aan een illusoir ideaalbeeld, waar ze de rest van het jaar onmogelijk aan kunnen voldoen. Er is dus een druk van onze kant naar hen toe en een druk die van hen op ons afkomt. Hoewel Jezus het niet zegt, denk ik dat hij onze Kerst waarschijnlijk ziet als een viering van de eis tot opoffering.

Maar ironisch genoeg werd Jezus geboren om ons te bevrijden van het idee van opoffering. In T15.XI.7 legt Jezus het doel van zijn geboorte uit en die komt neer op het ongedaan maken van de overtuiging dat de eisen van anderen ons kunnen beroven van onze verlossing. Onze verlossing ligt alleen in de eenheid met de werkelijkheid.

Om te begrijpen hoe hij dit heeft bereikt, moeten we naar het einde van zijn leven kijken. Zijn kruisiging was een grimmig beeld van een man die letterlijk omringd werd door de meest gemene eisen tot opoffering en die uiteindelijk de ultieme tol eisten: de opoffering van zijn lichaam. Maar ook al stierf zijn lichaam, in zijn wederopstanding bleef hij in communicatie met zijn volgelingen. Ondanks zijn dood was zijn verbinding met zijn broeders nooit onderbroken. Kortom, het geëiste offer van zijn lichaam had geen effect op zijn eenheid met andere denkgeesten (T15.XI.7:2-3).

Hij gaf ons ‘een parabel’, en zoals bij alle parabels is het de bedoeling dat we ons identificeren met de hoofdfiguur. Als we dat toepassen wordt de boodschap van de parabel eenvoudig: Hoe streng de eisen voor opoffering om ons heen ook zijn — zelfs wanneer ze om onze dood vragen — ze kunnen ons de oorspronkelijke eenheid met alle denkgeesten niet ontnemen. Die eenheid is er nog steeds, onaangetast door alle eisen die iemand ooit aan ons heeft gesteld. Alleen die eenheid zal de leegte opvullen, in plaats van te eisen dat anderen van ons moeten houden.

Vreemd genoeg zitten we niet gevangen door de eisen die aan ons worden gesteld, maar door de eisen die wij onszelf opleggen. De weg naar vrijheid ligt daarom in anderen te bevrijden van onze tirannieke verwachtingen. En dat is precies wat Jezus deed bij zijn kruisiging. Door zich niet te verdedigen of te protesteren, zei hij in wezen: “Ik stel geen eisen aan hoe je mij behandelt.” Zo werd hij bevrijd van de beperkingen van het ego en ontwaakte hij tot de eenheid met alle denkgeesten. Dit, zegt de Cursus, is hoe de kruisiging tot de opstanding leidde.

En dit is, zoals je misschien al raadt, hoe Jezus wil dat we Kerstmis vieren. Hij wil dat we doen wat hij deed: anderen bevrijden van onze eis dat zij offers moeten brengen om ons geliefd te laten voelen. Zijn bespreking van Kerstmis leidt er in feite toe dat hij ons een oefening geeft om anderen vrij te laten, een oefening die de kern moet vormen van onze nieuwe viering van Kerstmis.

Om deze oefening te kunnen doen moeten we iemand aanduiden aan wie we eisen hebben gesteld, misschien de eis dat iemand van ons moet houden op de manier die wij willen, of zich verontschuldigt voor een misstap in het verleden, of dat iemand van gedrag verandert en zogezegd een beter mens wordt. Misschien moeten we iemand uitkiezen aan wie we “kersteisen” hebben gesteld, zoals bijvoorbeeld dat hij met Kerstmis komt opdagen, of ons een mooier cadeau geeft dan vorig jaar, of meer helpt met het kerstdiner. Het maakt niet uit hoe onschuldig of gerechtvaardigd onze verwachtingen ook lijken te zijn. Ze zijn nog steeds een aanval.

Kerst vieren volgens “Een cursus in wonderen”.
Kies iemand van wie je veel verwachtingen hebt deze tijd van het jaar.
Welke eisen heb je aan hem gesteld?
Wat zijn jouw verwachtingen naar die persoon toe? Probeer zo eerlijk mogelijk te zijn.
Wat zijn de eisen die deze persoon beweert dat jij aan hem of haar hebt gesteld?
Zit er enige waarheid in deze beweringen?
Kun je zien dat jouw eisen deze persoon gevangenhouden?
Kun je zien dat jouw eisen ook jou gevangenhouden? Zo ja, hoe?
Heb je een bepaalde mate van geloof dat, ‘wanneer iemand van je houdt’, betekent dat er offers van je gevraagd worden? Dat wanneer iemand van je houdt, die persoon iets van je zal willen?
Als je naar je leven kijkt, wat heeft deze overtuiging je dan bijgebracht?
Is het mogelijk dat dit geloof je is bijgebracht door jouw eisen?
Is het mogelijk dat je God niet ervaart omdat je bang bent voor Zijn totale Liefde, vanwege je overtuiging dat “totale liefde een totaal offer zou vragen”?
Zou het dan niet zo kunnen zijn dat jouw eigen veeleisende liefde datgene is wat je van God heeft verwijderd, omdat deze eis ervoor zorgde dat je gelooft dat je Zijn Liefde niet waard zou zijn?

Als we een persoon hebben geïdentificeerd, laten we dan nu in stilte de volgende regels tot hem of haar spreken, langzaam en zo oprecht mogelijk.


           Ik geef jou aan de Heilige Geest als deel van mijzelf.
           Ik weet dat jij zult worden bevrijd, tenzij ik jou gebruiken wil om mezelf gevangen te zetten.
           In naam van mijn vrijheid kies ik jouw bevrijding, omdat ik inzie dat we tezamen zullen

           worden bevrijd. (XI.10:5-7).

Voor mensen die niet met de Cursus bezig zijn kan deze uiteenzetting hard aankomen, maar ik veronderstel wel dat wij als studenten dit perfect begrijpen. Ben je bereid om een kerstfeest te organiseren zoals Jezus het bedoelde. Met andere woorden zijn we bereid om vanuit ons hart naar iedereen Liefde uit te breiden, zonder eisen te stellen aan hoe ze zich moeiten gedragen tegen over ons en anderen? Kunnen we onszelf vergeven voor de overtuiging dat liefde voorwaarden heeft? Dit gezegd zijnde wens ik al mijn broeders en zusters liefdevol kerstdagen toe en een vredig en gelukkig Nieuwjaar.


                                                                                                                                                          Reine van Dyck