Wat gebeurt, is wat ik verlang.
“Deze cursus wordt in zijn geheel geloofd, of helemaal niet. Want hij is totaal waar
of totaal onwaar, en kan niet slechts gedeeltelijk worden geloofd” (T22.II:7:4-5).
Als student van Een Cursus in Wonderen weten we dat we op een andere, liefdevolle manier naar onszelf, de ander en gebeurtenissen in de wereld kunnen leren kijken. Maar het is blijkbaar veel moeilijker te aanvaarden dat ‘wij’ onze wereld zelf gemaakt en bedacht hebben. En het kan nog erger, datgene wat er gebeurt in ons dagelijks leven, dat ’willen wij zelfs’.
In werkboekles 253 lezen we: “Zelfs in deze wereld ben ik het die mijn lot beheerst. Wat gebeurt, is wat ik verlang” (WdII.253.1:2-3). Als de Cursus totaal waar is, dan kunnen we er niet omheen om te aanvaarden dat dingen gebeuren omdat wij dat willen, hoe moeilijk het ook is om dat te geloven.
Er is inderdaad een andere manier om naar de wereld te kijken en dat weten we ondertussen wel. Maar de Cursus gaat nog verder in de werkboeklessen 31 en 32: “Ik ben niet het slachtoffer van de wereld die ik zie” en “ik heb de wereld die ik zie bedacht”. Volgens de Cursus zijn er in dit geval maar twee mogelijkheden: of de wereld is werkelijk en dan ben ik hier het slachtoffer van, of ik heb die wereld zelf gemaakt. Als ik hem zelf heb gemaakt, dan kan ik hem ook weer ongedaan maken. Ik ben volgens de Cursus diegene die de wereld die ik waarneem heb veroorzaakt door mijn gedachten. “De wereld die jij ziet is een precieze weergave van wat jij dacht te hebben gedaan. Behalve dat je nu denkt dat wat jij deed jou is aangedaan. De schuld voor wat jij hebt gedacht wordt buiten jezelf gelegd, op een schuldige wereld die in jouw plaats jouw dromen droomt en jouw gedachten denkt” (T27.VIII.7:2-4).
[…] zolang jij gelooft dat al wat jou overkomt veroorzaakt wordt door factoren buiten jezelf” (T10.in.1:3), dan geef je het heft uit handen en word je een slachtoffer (les 31) en besef je niet dat jij die wereld zelf hebt gemaakt (les 32). Gedachten zijn krachten. Waar jij energie in steekt groeit. Jij maakt je eigen illusoire wereld. Ga maar eens na wat er is gebeurd, want gedachten hebben wel degelijk gevolgen voor de denker, of ze nu worden uitgesproken of alleen maar gedacht. Wij hebben onze vijandige gedachten vanbinnen naar buiten geprojecteerd, daarom moeten we het wel op deze manier waarnemen. “Dat is de reden waarom je dient te beseffen dat jouw haat zich in jouw denkgeest bevindt en niet daarbuiten, […] (T12.III.7:10). Er bestaat dus blijkbaar geen wereld waar ik niets mee te maken heb, ik heb hem zelf uitgevonden, gemaakt en bedacht. Ik heb zelf (onbewust) gevraagd om wat er met mij gebeurt.
In de Cursus staat:
“ Ik ben verantwoordelijk voor wat ik zie.
Ik kies de gevoelens die ik ervaar, en beslis welk doel ik bereiken wil.
En ik vraag om alles wat mij lijkt te overkomen, en ontvang zoals ik heb gevraagd.” (T21.II.2:3-5)
Maak jezelf niet langer wijs dat je hulpeloos bent ten overstaan van wat jou wordt aangedaan. Het is onbestaande dat de Zoon van God alleen maar gedreven wordt door voorvallen buiten hemzelf. Het is onbestaande dat de gebeurtenissen die hem ‘overkomen’ niet zijn keuze waren. Zijn beslissingsmacht is de bepalende factor voor iedere situatie waarin hij zich bij toeval of willekeur lijkt te bevinden. Toeval en willekeur zijn onmogelijk in Gods universum dat Hij geschapen heeft en waarbuiten niets is. “Lijd, en je hebt beslist dat zonde jouw doel was” (T21.II.3:5).
Werkboekles 253 luidt: “Mijn Zelf is heer en meester van het universum. Het is onmogelijk dat iets, wat ook, tot mij zou kunnen komen waar ik niet zelf om heb gevraagd. Zelfs in deze wereld ben ik het die mijn lot beheerst. Wat gebeurt, is wat ik verlang. Wat niet plaatsvindt, is wat ik niet wil dat gebeurt. Dit moet ik aanvaarden” (WdII.253.t;1:1-5).
Verantwoordelijkheid.
Misschien denk je dat je alleen verantwoordelijk bent voor je gedrag maar niet voor wat je denkt. Toch ben je verantwoordelijk voor je gedachten, omdat je alleen op dat niveau een andere keuze kunt maken. Alles wat je doet komt voort uit hoe je denkt. ”Ik ben verantwoordelijk voor wat ik zie” (T21.II.2:3).
Het is dan ook absoluut noodzakelijk om te aanvaarden dat wij verantwoordelijk zijn voor onze gedachten. We hebben allemaal de neiging de verantwoordelijkheid voor ons lijden, onze pijn, woede en ons verdriet bij de ander neer te leggen. “Projecteer de verantwoordelijkheid voor je geloof erin niet op iemand anders, of je zult het geloof instandhouden. Wanneer jij bereid bent de exclusieve verantwoordelijkheid voor het bestaan van het ego op je te nemen, zul je alle woede en alle aanval hebben afgelegd, omdat die voortspruiten uit een poging de verantwoordelijkheid voor je eigen vergissingen te projecteren” (T7.VIII.5:3-4).
Wanneer we in een of ander relatie door de andere worden geïntimideerd en lichamelijk en/of geestelijk worden vernederd, dan heb je dat toegelaten. Je mag je eigen rol hierin niet ontkennen. Je hebt je laten vernederen. Je had veel eerder kunnen en moeten zeggen: Aan dit destructief spel doe ik niet meer mee. Je had uit het proces van aanval en verdediging kunnen stappen. Je bent tenslotte met twee en zonder jou was er geen ‘vernederingsdans'. Jij blijft verantwoordelijk voor wat er met je gebeurt, want je hebt het — en dat is typisch voor een slachtoffer — laten gebeuren.
Heerschappij.
Verantwoordelijkheid nemen voor je denken en daarmee ook voor je daden is pas de eerste stap. De volgende stap is volgens de Cursus dat je “heerschappij” hebt over je eigen situatie. In werkboekles 38 lezen we: “Het doel […] is jou geleidelijk het gevoel in te prenten dat je over alle dingen heerschappij hebt, op grond van wat jij bent” (WdI.38.5:5). Het zijn alleen jouw eigen gedachten die jou pijn bezorgen. Niets buiten je kan je op enigerlei wijze ooit schade berokkenen of verwonden. Er is ook geen oorzaak buiten je die jou kan bedrukken. Niemand anders dan jijzelf heeft invloed op jou. Er is niets in deze droomwereld dat de macht heeft om je ziek, bedroefd, zwak, fragiel of schuldig te maken. Jij alleen bent baas over alle dingen die je ziet. “Ik regeer mijn denkgeest, die ik alleen regeren moet” (WdII.236.t)
Zodra jij je een slachtoffer voelt, kun je jezelf de volgende vragen stellen:
‘"Verlang ik een wereld die ik regeer in plaats van een die mij regeert?
Verlang ik een wereld waarin ik machtig ben in plaats van hulpeloos?
Verlang ik een wereld waarin ik geen vijanden heb en waarin ik niet kan zondigen?
En wil ik zien wat ik heb ontkend omdat het de waarheid is?” (T21.VII.5:11-14)
Het gezicht van de onschuld — het slachtoffer en diegene die slachtoffers maakt.
Over “het gezicht van de onschuld” lezen we: “Dit is het gezicht dat glimlacht en bekoort en zelfs lijkt lief te hebben. Het zoekt metgezellen en het kijkt, soms met meegevoel, naar lijden, en brengt af en toe vertroosting. Het gelooft dat het goed is te midden van een slechte wereld” (T31.V.2:7-9).
Dit gezicht van de onschuld is het masker dat wij aan de wereld tonen om te laten zien en te bewijzen dat we onschuldig zijn. ‘Ik heb toch niemand kwaad gedaan? Zie eens wat ik niet allemaal voor je doe! Ik bedoel het toch goed!’ Onder dit masker zitten het slachtoffer en diegene die het slachtoffer maakt (de dader). “[…] Ik ben het ding dat jij van mij gemaakt hebt, en als je naar mij kijkt, ben jij veroordeeld, op grond van wat ik ben” (T31.V.5:3). Ieder van ons voelt zich een slachtoffer en we maken allemaal slachtoffers, diegene die geslagen wordt en diegene die terugslaat. Het slachtoffer heeft het gevoel dat de schuld bij de andere ligt. Hij lijdt door wat de ander hem schijnbaar heeft aangedaan.
“Lijden legt de nadruk op alles wat de wereld heeft gedaan om jou te verwonden. Hier wordt ‘s werelds gestoorde versie van de verlossing duidelijk getoond. Als een droom van straf, waarin de dromer zich niet bewust is van wat de aanval tegen hem heeft veroorzaakt, ziet hij zichzelf als ten onrechte aangevallen, en wel door iets anders dan hemzelf. Hij is het slachtoffer van dit ‘andere’, iets buiten hem, waarvoor hij geen reden heeft er verantwoordelijk voor te worden gehouden. Hij moet wel onschuldig zijn, want hij weet niet wat hij doet, maar wel wat hem wordt aangedaan. Toch is zijn eigen aanval op zichzelf nog altijd duidelijk, want hij is degene die het lijden ondergaat. En hij kan er niet aan ontkomen, want de bron ervan wordt buiten hemzelf gezien.” (T27.VII.1)
“[…] Jij bent de oorzaak van wat ik doe. Jouw aanwezigheid rechtvaardigt mijn toorn, en jij bestaat en denkt los van mij. Waar jij aanvalt moet ik onschuldig zijn. En het is jouw aanval waaronder ik lijd” (T27.VII.3:1-4). Van één ding was je zeker: van alle oorzaken die jij zag als brengers van jouw pijn en lijden, was jouw schuld er niet een van. Je hebt er evenmin om verzocht. Dit denk je als ‘het slachtoffer’, maar je bent je niet bewust van jouw eigen aandeel hierin. Maar in de laatste paragraaf van hoofdstuk 31 lezen we: “[…] Mijn broeder, kies opnieuw’” (T31.VIII.3:2).
Wij bepalen de situatie en niet omgekeerd.
Je voelt je het slachtoffer van elke situatie als je denkt dat situaties bepalen hoe jij je voelt. Opheldering over het doel hoort thuis aan de bron, de denkgeest, want het zal de afloop bepalen. In de handelwijze van het ego is dit omgekeerd. De situatie wordt bepalend voor de afloop, die om het even wat kan zijn. De reden voor deze ongeorganiseerde aanpak is evident, het ego heeft er geen benul van wat het als resultaat van de situatie wil. Het beseft wat het niet wil, maar dat is dan ook het enige. Het heeft helemaal geen positief doel voor ogen.
Dit is de keuze die we hebben: of we laten alles over ons heenkomen, worden dan ‘overspoeld’ door de situatie, of we bepalen zelf op voorhand hoe de situatie voor ons zal worden. “De waarde van vooraf te beslissen wat jij wilt dat er plaatsvindt ligt eenvoudig hierin dat je de situatie zult zien als een middel om het te doen plaatsvinden” (T17.VI.4:1). Deze quote is een opstapje naar hoofdstuk 30: Regels voor beslissingen. “Maar denk na over het soort dag dat je wenst, en zeg tegen jezelf dat er een manier is waarop deze dag precies zo verlopen kan. Probeer dan opnieuw de dag te hebben die je wenst” (T30.I.8:9). Wat is dit anders dan een concrete aanvulling op: wat er gebeurt is wat ik verlang?
Eerst bepalen we het doel.
Het woord ‘verlangen' verwijst naar het doel. “In elke situatie waarin je onzeker bent, is het eerste wat je dient na te gaan heel eenvoudig: ‘Wat wil ik dat hiervan komt?’ Waartoe dient het?” (T17.VI.2:1-2). “Zonder een welomlijnd, positief doel, dat van meet af aan is bepaald, lijkt de situatie zich gewoon te ontvouwen en valt er niets zinnigs aan te ontdekken tot hij al voorbij is. Dan kijk je erop terug, en probeer je te reconstrueren wat ze moet hebben beduid. En jij zult je vergissen. Niet alleen ligt jouw oordeel in het verleden, maar jij hebt ook geen idee van wat er gebeuren moest. Er was geen doel vastgesteld waarmee de middelen in overeenstemming konden worden gebracht” (T17.VI.3:1-5). Telkens opnieuw — elke seconde — kunnen we kiezen: wil ik een slachtoffer zijn van deze situatie? Wil ik deze situatie gebruiken om de ander te beschuldigen, of ‘ben ik heer en meester van het universum’?
Wie nodig je hiervoor uit?
Op het moment dat we inzien dat er een andere manier moet zijn, kunnen we opnieuw kiezen of we het ego of de Heilige Geest als raadgever uitnodigen. Wat jou dagelijks overkomt is niet aan het toeval overgelaten! Elke dag wordt bepaald door diegene waarmee jij verkiest hem te beleven. Het is belangrijk om altijd eerst advies te vragen. Jij en je raadgever moeten het eens zijn over wat jij verlangt, waardoor die dingen gebeuren die het beste voor jou zijn. De uitnodiging moet voortkomen vanuit jouw bereidwilligheid om bewust voor de juiste leraar te kiezen. “Wil jij gijzelaar van het ego of gastheer voor God zijn?” (T11.II.7:1). Wie je hier uitnodigt, zal de basis vormen voor de gebeurtenissen, want je krijgt waarom je vraagt. Wat er gebeurt hangt af van wie je uitnodigt in je denkgeest. Elke beslissing die jij neemt vormt hierop een antwoord en vraagt aldus om vreugde of verdriet.
Voel je je angstig, schuldig of zondig dan zit je in je ego. Voel je je verdrietig, ellendig of depressief, dan zit je in je ego. Voel je je onrustig, ongeduldig, geïrriteerd, boos, kwaad of woedend, dan zit je in je ego. Voel je je hopeloos, waardeloos, minderwaardig, gekrenkt, gefrustreerd, dan ben je gijzelaar van je ego. Wanneer jij je daar — al is het maar even — bewust van bent, dan ligt de weg open om anders te kiezen. Die opening in je bewustzijn is nodig om bereidwillig te zijn om naar jouw wereld anders te gaan kijken. Je zal zien dat wanneer je om hulp vraagt aan de Heilige Geest, datgene zal gebeuren wat jij écht wilt en wat jouw ook écht gelukkig maakt.
Voel je je angstig, schuldig of zondig dan zit je in je ego. Voel je je verdrietig, ellendig of depressief, dan zit je in je ego. Voel je je onrustig, ongeduldig, geïrriteerd, boos, kwaad of woedend, dan zit je in je ego. Voel je je hopeloos, waardeloos, minderwaardig, gekrenkt, gefrustreerd, dan ben je gijzelaar van je ego. Wanneer jij je daar — al is het maar even — bewust van bent, dan ligt de weg open om anders te kiezen. Die opening in je bewustzijn is nodig om bereidwillig te zijn om naar jouw wereld anders te gaan kijken. Je zal zien dat wanneer je om hulp vraagt aan de Heilige Geest, datgene zal gebeuren wat jij écht wilt en wat jou ook écht gelukkig maakt.
Dit onderwerp: "Het gezicht van de onschuld", wordt uitgebreid behandeld in het boek: "De verborgen spelonken van mijn denkgeest", je vind het op onze boekenpagina.
Reine Van Dyck
-