Wens ik jou en mij werkelijk zonder zonden te zien?
Bij T20.VII.9:1-2) kan je lezen: ‘Je vraag moet niet zijn: “Hoe kan ik mijn broeder zonder lichaam zien? Vraag slechts: ‘Wens ik hem werkelijk zonder zonde te zien?’
Toen ik laatst op de trein zat ontvouwde zich voor mijn ogen een aflevering van de soap ‘Man versiert vrouw’. Kijk je mee?
Een man zet zich op de bank voor mij, een vrouw gaat aan de overkant zitten. Zij begint een broodje te eten en kijkt strak voor zich uit. Hij plaatst zich volledig gericht naar haar, ogen bijna onafgebroken op haar gericht, lachend, ik zie verlangen in zijn ogen, lippen die iets willen zeggen en zich daarvoor openen en weer sluiten, een soms trillende kin. Plots maakt hij eigenaardige cirkelende gebaren (doventaal?) naast zijn hoofd. Volumeknop op nul. Hij blijft de gebaren met een zekere heftigheid herhalen.
Na enige tijd voelde ik angst. Stel dat hij niet krijgt wat ie wil, wat gaat er dan gebeuren? Ik voel me onveilig. Signaalknopje op rood. Lieve, je bent aan het interpreteren. Oohh! Jij geeft hier deze betekenis aan, het zou ook iets anders kunnen zijn. Ik begin te fantaseren: collega aan wie hij nog iets wil zeggen, vrouw die niet naar hem wil luisteren, …
Ik merk nu: lichaam schuin op de bank, ogen die soms bewegen, lippen die open of gesloten zijn, geen geluid, arm gaat de lucht in, vingerspieren bewegen.
Ik zegen hem en haar. Ik bemoei er me niet meer mee.
Op het moment dat ik met liefde kijk zie ik wat bewegingen. Mijn interpretaties van die bewegingen én mijn gevoel van onveiligheid zijn voorbij.
Het tekstboek gaat verder: ‘Niemand die liefheeft kan oordelen, en wat hij ziet is vrij van veroordeling’.
Zo roept ook mijn eigen lichaam me voortdurend op om te stoppen met oordelen. Ongelooflijk hoeveel en wat voor overtuigingen er diep in mijn onderbewuste aanwezig zijn. Dat ik vaak niet naar rechts kan kijken of dat mijn hoofd naar beneden hangt als ik wandel brengt me bij waanzinnige gedachten: ik ben niet normaal, ik ben schuldig en word gestraft, ik doe iets verkeerd, ik ben een onvoorstelbaar rare…
De manier waarop ik omga met mijn hoofd hangt samen met dat waarin ik geloof. Een paar maanden terug riep ik mezelf tot de orde als iemand naar me toekwam: hou je hoofd recht. Nu laat ik het voor wat het is. Ik zeg ‘goeiedag’ met mijn hoofd naar linksonder gebogen, en, ik schaam me niet meer.
Wens ik mezelf werkelijk zonder zonde, dwz totaal onschuldig, te zien? Ja, dat wens ik. Daar ben ik vastbesloten in. Om het even hoe dit lichaam zich houdt, ook al doet het de gekste dingen, ik blijf wie ik werkelijk BEN.
Dat beseffen vraagt oefening. “Vergeef me dat ik vergeten ben dat ik Onschuldig ben”, “ik ben Liefde”, “ik ben bereid te zien dat ik ongelijk heb”. Deze waarheid regelmatig herhalen brengt me naar de zachtheid van het hier en nu aanwezig zijn, en het doen van wat nodig is, bv even m’n handen gebruiken om m’n hoofd rechtop te zetten, met de auto boodschappen ophalen als het te lastig is om te stappen, soms bewegingen maken om de spanning van me af te schudden. En als ik merk dat ik mezelf hierbij aan het oordelen ben krijg ik opnieuw de kans om mezelf te bevestigen dat ik liefde ben, en niets anders. Elk oordeel is een kans voor Liefde!
Lieve Michels